- vol
- vol [vol]〈m.〉1 diefstal ⇒ oplichting, zwendelarij2 (het) vliegen ⇒ vlucht3 vlucht ⇒ troep samenvliegende vogels, zwerm♦voorbeelden:1 vol qualifié • diefstal met verzwarende omstandighedenvol à la roulotte • autodiefstal 〈diefstal uit geparkeerde auto〉vol à la tire • (het) zakkenrollenvol à main armée • gewapende overval2 vol de nuit • nachtvluchtà vol d'oiseau • in vogelvlucht, hemelsbreedescroc de haut vol • oplichter met allurede haut vol • hoogvliegend; 〈figuurlijk〉eersterangsoiseau de haut vol • vogel die zeer hoog kan vliegenvol migrateur • trekvluchtvol plané • zweefvluchtprendre son vol • opvliegen; 〈figuurlijk〉zijn vleugels uitslaan, zich ontplooienvol à voile • zweefvluchtau vol • in de lucht, in het voorbijgaanprendre l'autobus au vol • op een rijdende autobus springenen (plein) vol • tijdens de vlucht 〈vliegtuig〉m1) diefstal2) vlucht
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.